Interview in Trouw met Arjan Koek en Alle Pieron

 

In een interview in Trouw, 3 maart 2008 werd door ons betwijfeld of het examen filosofie nog wel iets te maken heeft met dat wat je als filosofie kunt omschrijven. Vast staat in ieder geval dat het vak filosofie niet meer voldoet aan de verwachtingen van eertijds: het zou leerlingen begeleiden en ondersteunen gedurende hun voorbereiding op hun toekomstige wetenschappelijke studie. Filosofie leert je kritisch denken, met de Socratische methode als fundament.

→ Het examen filosofie is geen filosofie.  Artikel in Trouw, 3 maart 2008
→ Reacties op dit artikel in Trouw
→ Reacties in Spinoza

Filosofie verschilt van wijsbegeerte. Wijsgerig wordt het vak als je een sprong van een analytisch-argumentatieve aanpak naar een synthetisch-speculatieve benadering maakt. Zo neem je vanuit het humanisme bij voorbaat aan dat mensen intrinsieke kwaliteiten bezitten, die hen in staat stellen op een goede en deugdelijke (= burgerlijk correcte) manier te leven. Zij hebben in feite waarheid en wijsheid in pacht en behoeven die alleen maar via een dialoog aan de oppervlakte brengen (het Socratische gesprek). Eenzelfde soort sprong kan plaatsvinden vanuit een analytisch-reductief Darwinisme naar een christelijk Intelligent Design. Hier het beeld van de zondige mens als apriori en de goddelijke openbaring als monoloog.
Filosofie-onderwijs ziet af van deze sprongen, zij  biedt in eerste instantie een formeel-argumentatieve methode en bediscussieert vervolgens op formeel-kritisch wijze de overgangen van filosofie naar vormen van wijsbegeerte als fenomenologie, positivisme, naturalisme, humanisme of Cultural Theory.
In dit verband zal vanuit de argumentatieleer worden benadrukt dat je zo’n sprong alleen maar kunt beoordelen wanneer je het existentiële argument (‘als de evolutietheorie waar is, heeft het leven geen zin’) en het argumentum ex pericolo (‘de stelling dat de mens geen moraliteit bezit, is gevaarlijk’) weet te omzeilen. Een docent kan het maar al te snel te gevaarlijk achten om te laten zien dat het Jungle-principe wel eens aan de evolutie ten grondslag zou kunnen liggen en dat het deugd-principe in feite moet wijken voor het Jungle-principe. Filosofie wordt dan levensbeschouwing.
In die zin blijkt het huidige eindexamen filosofie (en de stof ter voorbereiding ervan) eerder levensbeschouwelijk van aard dan filosofisch. Zo wordt In de lijst met 74 eindtermen van tevoren aangenomen dat iedere mens een vrije wil heeft, van nature onderscheid kan maken tussen goed en kwaad en dat vergeving, schaamte en schuld deugden zijn.

HET CENTRALE EXAMEN FILOSOFIE 2004-2007

Het examencahier

Een examencahier behoort een toonbeeld te zijn van een uitgebalanceerde argumentatie. Dat het cahier van Van Tongeren inhoudelijk de ́burgerlijke braafheid nauwelijks overstijgt is tot daar aan toe, maar dat het niet voldoet aan eisen van definitie en argumentatie is onvergeeflijk.
Zo blijkt dat hij in het eerste deel van het cahier, waarin Van Tongeren een theoretische onderbouwing van de deugdethiek geeft,  de kernbegrippen van het betoog gebrekkig of zelfs in het geheel niet definieert. Bovendien is het  betoog niet zakelijk en is de argumentatie is op belangrijke momenten ondeugdelijk.
Dit zal nu worden geadstrueerd aan de hand van het betoog zelf en van subdomein A1: argumentatieve vaardigheden uit het examenprogramma filosofie. De formulering van deze vaardigheden fungeert als filosofische meetlat.

Definities

Van je leerlingen verwacht je dat ze de begrippen die ze gebruiken helder en eenduidig definiëren en dat ze de ontwikkelingen ervan weergeven als dit relevant is voor het onderwerp dat zij bespreken.
Wie dat verwacht van de auteur van het examencahier filosofie komt bedrogen uit. In Deugdelijk Leven is het lang zoeken naar een eenduidige en heldere definitie van het begrip deugd. Wat je in wel aantreft, is een keur aan onderling deels verschillende omschrijvingen. Een greep daaruit: [deugd is] virtuositeit, excellentie, de kwaliteit die nodig is om een bepaalde praktijk op excellente manier uit te oefenenof om jezelf optimaal te verwerkelijken, een houding waarin een waardebetrekking concreet is geworden, een houding waarin een norm verinnerlijkt is en verbonden met een oriëntatie op het goede leven, een innerlijke houding, datgene wat een menselijk (samen)leven [tot] goed maakt, een onderliggende kwaliteit die een mens nodig heeft om zich optimaal te verwerkelijken in de rollen die hij vervult, met de talenten waarover hij beschikt en in de situaties waarin hij verzeild raakt, de deugd is niet een handeling, maar een houding die voortkomt uit oefening en opvoeding of vorming, en je disponeert, geschikt maakt tot een bepaald soort ́handeleń, en die zelfs maakt dat je als vanzelf tot zón soort ́handeleń bent geneigd.
Pas op een derde van de tekst,  in hoofdstuk 4, waar Van Tongeren Aristoteleś omschrijving van de karakterdeugd vertaalt, vind je wat je zo naarstig zocht.

Betoog

Maar toch, als hij dan  probeert om ́tot een nauwkeuriger omschrijving te komen van wat een deugd is, komt hij opnieuw in de problemen. Deugd is een goede houding, waardoor je goed kunt handelen en waarbij ook je gevoel goed gevormd wordt. Maar wat is dit goed dan? Van Tongeren definieert het niet. Erger nog, hij stelt dat we eenvoudigweg weten en altijd al wisten  wat goed is. Wij mensen hebben een voorverstaan, we weten altijd al wat goed is en wat slecht is. Let wel, je leest hier niet de bijbel, geen fantasy-verhaal en ook geen doktersroman. Je leest het examencahier filosofie voor het vwo!
Om zijn opvatting van deugden theoretisch te onderbouwen, valt  Van Ton-geren terug op oer-humanistische begrippen als karakter, wil, vrijheid, en verantwoordelijkheid. Alle termen die niet worden gedefinieerd.
Er is nog meer. In de natuur van Paul van Tongeren gaapt een diepe kloof tussen mens en dier. Zo worden dieren volgens hem geconditioneerd, mensen gevormd. Mensen kiezen in vrijheid wat ze doen en laten. Het wordt ons voorgedaan, dat wel, maar daarna nemen we de touwtjes zelf in handen. Pavlov is voor de hondjes, Aristoteles voor ons. Dit is een ernstige misvatting  en een ernstig tekort aan gedragswetenschappelijke kennis, weet ook iedereen die in de vierde klas van het vwo biologie heeft gevolgd.
Een vermoeden tekent zich af: Van Tongeren moet zich van meet af aan voor een onmogelijke opdracht gesteld hebben geweten. Als je filosoof bent, Nietzsche aanhangt en tegelijkertijd  naar de kerk van je levende god gaat, als je humanistisch bent en aristotelicus ineen: hoe kun je vanuit een heldere visie een consistent stuk schrijven? De culinaire term fusion lijkt hier qua mix zowel als uitwerking op zijn plaats: een onsamenhangend soepje met een  nare nasmaak. Hel leven heeft doel en zin, voetbal is plezierig, we hebben een wil, we zijn vrij en verantwoordelijk, we hebben een intuïtie voor het goede en een neus voor het fijne, god laten we in het midden, maar gedachten ooit aan Hem gewijd missen ook nu hun uitwerking niet, Nietzsche is de filosoof van het hamertje-tik.
We zouden kunnen concluderen dat het betoog van Paul van Tongeren niet zakelijk is, omdat hij zijn opvattingen niet op feiten baseert. Maar omdat hij over het algemeen geen definities geeft, formuleren we het scherper: Van Tongeren brengt het niet eens tot een betoog. Hij schrijft een preek voor eigen parochie. Hij moest zich schamen. Foei!

Argumentatie

De argumentatie zoals die door Van Tongeren gebruikt wordt, is consistent in de mate dat ze vaag is, niet zakelijk omdat ze niet feitelijk is en ondeugdelijk omdat ze op cruciale momenten het karakter van een drogreden aanneemt. Hieronder geven we enkele voorbeelden van fouten tegen de argumentatie in het cahier. Ook hier is de opsomming niet willekeurig: de voorbeelden die we aanvoeren uit de tekst zijn van vitaal belang voor de aannemelijkheid van het betoog in Deugdelijk Leven. We baseren onze kritiek wederom op het examenprogramma filosofie voor het vwo.

1. Het betoog van Paul van Tongeren is net niet inconsistent. Hij vermijdt echte tegenspraken door zich te hullen in vaag en tentatief taalgebruik. Hij heeft zo zijn vermoedens en het woord misschien is qua frequentie van voorkomen in zijn tekst een goede derde na deugd en Aristoteles.
Zo zegt hij dat ́er waarschijnlijk universele deugden [zijn], die onafhankelijk zijn van de mores van een bepaalde gemeenschap. Misschien kunnen we zelfs zeggen dat alle belangrijke deugden universeel zijn en laten zien dat de mensheid als geheel een gemeenschap vormt. Onmiddellijk na deze zin schrijft Van Tongeren dat ́de precieze interpretatie van de deugden kan verschillen van plaats tot plaats. Vervolgens zegt hij, dat ́een deugdethiek erkent dat onze opvattingen over wat deugdzaam is altijd een beetje gebonden zullen blijven aan de toevallige tijd waarin en plaats waarop wij leven.
Hoe universeel kan universeel zijn?

2.      Van Tongeren gebruikt drogredenen in de kern van zijn betoog. Cruciaal voor zijn onderbouwing van de deugdethiek is wat hij de ́teleologische structuuŕ noemt. Om te beginnen neemt hij ten onrechte aan dat het leven een doel kent. De redenering gaat als volgt: het leven is een praxis, praxeis hebben een innerlijk doel, dus het leven heeft een innerlijk doel. Dit type redenering is een drogreden: een cirkelredenering om precies te zijn.
Om die doelmatigheid te redden, en we snappen dat hem daar veel aan gelegen is, voert Van Tongeren ook nog een vergelijking op tussen een vakantie en een menselijk leven. Zoals we van een vakantie kunnen zeggen dat hij geslaagd was, kunnen we van een mensenleven zeggen dat het gelukt is. Dit niet omdat vakantie en leven beantwoorden aan iemands subjectieve bedoelingen, maar omdat in de begrippen vakantie en leven – als praxeis natuurlijk – objectief doelen opgeslagen zijn. Twee voor de prijs van één, zullen we maar zeggen. Maar dit ten koste van de argumentatie. Want er blijft van deze redenering niets over als je moet concluderen dat de propositie Het leven van de mens is een praxis niet feitelijk (gemaakt) is maar berust op voornoemde cirkelredenering. Tenzij je er genoegen mee neemt dat deze formulering van deugdethiek metafysisch van aard  is. Dan mag je deduceren en hypostaseren dat het een lieve lust is.

3. Van Tongeren haalt MacIntyre aan, die zegt dat er sprake is van een objectief doel als we proberen na te denken over dat doel. We weten niet wat het doel is, maar we weten wel dat er een doel is. Wat we hebben zijn onze eigen interpretaties van het doel van het leven. Die kun je subjectief noemen, maar het doel zelf is objectief. Want blijkbaar is er in ons interpreteren een verschil tussen interpretandum en interpretatie. En de erkenning van dit minimale verschil houdt heel de teleologische structuur overeind. Dit is natuurlijk onzin. Zo kun je alles bewijzen: god, duivel, varkens rond Venus, aliens en Zweinstein. Alles waarvan je een interpretatie hebt, bestaat.

Als aanvulling op dit artikel (en parallel ermee)  volgt binnenkort een analyse van stof en examen 2008 – 2011 over Religie en Rede.